Door op 28 maart 1997

EURO

Ik moest erg aan de euro denken toen ik de laatste paar dagen voor mijn werk in Frankrijk was. Op weg erheen had ik daar dan ook ruimschoots de tijd voor. De reis kwam eigenlijk slecht uit, dus ik had me geen tijd gegund om nog Frans geld te halen. Weliswaar heb ik zo’n handige credit card, waarvoor Frankrijk nog altijd beter ingericht is dan Nederland, maar om daar een kop koffie mee af te rekenen… Ze zien je komen. Toch geld halen dus. Ook wel weer gemakkelijk te doen: de pinpas waarmee je thuis alleen bij je eigen bank terecht kunt, geeft je hier toegang tot elke bank met een betaalautomaat, maar op de achtergrond komt het toch gewoon neer op geld wisselen en provisie betalen.

De omschakeling van de gulden naar de euro mag dan een heidense klus zijn, het gemak dat de euro brengt tot in de onafzienbare toekomst, zal die dubbel en dwars goedmaken. De bezwaren tegen de nieuwe munt die ik heb horen uiten, komen algauw neer op nationalistische prietpraat. Zelfs de economische argumenten, die overigens evenmin het besluit nog ongedaan kunnen maken, lijken afkomstig uit de protectionistische keuken. Zo zouden we nu onze gulden sterk kunnen houden, wat het monopoliegeld van de meest zuidelijke, economisch zwakkere lidstaten ook doet. Ik houd er niet van de USA ten voorbeeld te stellen, maar om de voordelen van één munt te illustreren kan het ermee door. Voor de verspilling aan valutatrans­acties, -administratie en -speculatie is de federatie intern behoed gebleven. Ook bin­nen de USA zijn niet alle staten economisch even sterk en daar lijken ze niet wak­ker van te liggen.

De instituten die aan verschillende valuta verdienen, zullen wel niet blij zijn met de euro, maar die zijn vindingrijk genoeg om hun inkomsten uit nieuw bedachte bron­nen aan te zuiveren.

Op het gebied van nationalisme, overigens, blijven landen zich toch wel uitleven, euro of geen euro. In Noisy-le-Grand, waar ik dus was, wandelde ik nog even rond in een woonwijk die tegen de kantorenwijk aan gebouwd is. Deze voorstad van Parijs, tussen de stad en Euro-Disney, om nog eens een bekende plaats te noemen, is een soort Amsterdam-Zuidoost: volgeplempt met grote gebouwen. De woon­wijken doen daarbij voor de kantoren niet onder. Ik kreeg er een onbehaaglijk gevoel van, want de allure in de opzet doet me denken aan een mengeling van de megalomane architectuur van Speer (of was van het echt Hitler zelf?) en de woonkazernes van Mussolini’s Italië. Als visitekaartje van nationalistische gevoelens zijn die beter bruikbaar dan een eigen muntbiljet.

 

[maart 1997]