Door op 23 maart 2002

WENNEN

Eind vorig jaar had iedereen de mond vol van de euro en hoe moeilijk de invoering ervan wel niet zou gaan. Op de tv zag ik toen een oude dame aan wie daarover haar mening werd gevraagd. Ze snapte al die drukte niet zei ze, “Straks zijn alle prijzen in euro’s en krijg ik ook me AOW in euro’s. Wat zal ik me dan druk maken over omrekenen?” Het was me uit het hart gegrepen. Toen.

Inmiddels kom je bijna geen bedragen in guldens meer tegen en is het vakantie­ge­voel over de nieuwe euro in je portemonnee wel voorbij. Toch heb ik af en toe het idee dat ik nog moet wennen. Ik kan wel zien wat iets kost, maar ik mis nog het gevoel hoe duur het is.

Het moet ergens een plekje in je hersenen zijn dat maar niet wil afleren duurte uit te drukken in guldens. Net zoiets als de gewenning na het overlijden van je ouders. Nog jaren na het overlijden van mijn moeder overkwam het me nog wel dat ik dacht: “Daar moet ik moeder straks eens over bellen; dat weet zij vast wel.” Pas de laatste tijd heeft zo’n opwelling meer de vorm van: “Wat jammer dat ik het haar niet meer vragen kan.” En dat is dus al bijna zes jaar zo.

Zou voor elk van zulke ingrijpende veranderingen een apart plekje in je hersenen bestaan, of is het een algemene functie die nog moet leren de goede verbanden met nieuwe feiten te leggen?

Ik weet daar te weinig van, maar je zou zeggen: het laatste. Zo’n functie zou zich ook kunnen bezig houden met zoiets simpels als de plaats van de lichtschakelaar in de wc. Je komt een vreemde wc binnen en je hand gaat naar de plek waar thuis de schakelaar zit. Soms is het zelfs andersom: je komt je eigen wc binnen en na jaren nog gaat je hand naar de plek waar de knop in je vorige huis zat.

Hoe het precies werkt, weet ik dus niet, maar het is wel over een breed terrein. Bij veel mensen en over veel gewoontes. Zo kreeg ik pas nog dat gevoel bij het verslag in het Utrechts Nieuwsblad van het debat over (en zelfs mét enkele) jongeren in Chipolata, dat vorige week plaats vond. Ik zat er bij en ik weet zeker dat Richard Makkinga aan het woord geweest is, en niet eens het minst, en bepaald niet met onzin, maar geen woord erover in het verslag.

Sinds ik me met de politiek in Houten bezig hou, zie ik niet anders dan een opval­lend gebrek aan aandacht in de pers voor de PvdA. Je moet al heel nadrukkelijk met rozen in de weer zijn, wil je er het UN mee halen. In zeven jaar PvdA-oppositie leek het wel of het voor de krant niet uitmaakte wat Richard zei. Het was niet nodig om erover te rapporteren.

Zouden ze denken dat het nog steeds niet uitmaakt, nu hij wethouder is? Of moeten ze er gewoon nog aan wennen?

 

[maart 2002]