Door op 14 mei 1998

SUBSIDIE

Toen ik hoorde van de kernproeven in India dacht ik meteen: hoeveel armen ster­ven er nog in de straten van Calcutta? Dat is toch wat je nog altijd hoort over de schrijnende tegenstellingen in ontwikkelingslanden: dat die landen worden gere­geerd door een kleine, vaak onmetelijk rijke bovenlaag, terwijl de massa crepeert van armoe en gebrek.

Begrijp me goed: het land is er niet mee gediend als ook de upper class crepeert van het solidair meehongeren, maar als de kliek openlijk zo goed voor zich­zelf zorgt als de familie Marcos in de Filipijnen destijds en de Soehartoclan nog steeds in Indone­sië, dan komt dat voor het oog van de wereld niet goed over. Enige matiging, al is het maar voor de schijn, valt dan toch wat beter.

Wat dat betreft heeft India bij mij lang het beeld gehad van een natie die zich van de Engelsen heeft weten te bevrijden door gewapende strijd enerzijds, maar voor een belangrijk en veel sympa­thieker deel anderzijds door lijdelijk verzet, bezield door Mahatma Ghandi.

Nu is mijn beeld van India vooral gevormd door die onverzettelijkheid van Ghandi, zoals mijn sympathie voor Israël werd bepaald door de onverzettelijkheid van Ben Goerion en later Meir. Eigenlijk niet van een andere orde dan het gevoel van bewon­dering voor de Boeren dat je kreeg bij de geschiedenisles over Zuid-Afrika. Wist je toen veel, dat de rottigheid achter al die heldendaden onder de mat geveegd was. Dat werd er allemaal niet bij verteld. Wat India betreft, is het epos RAJ van de Indiase schrijfster Gita Mehta een aardige blikverruimer.

Het afwerpen van het Engelse juk heeft India niet alleen goeds gebracht, zoals we weten: de splijtzwam van het geloof is er niet minder op geworden en de armoe evenmin.

Vooral de onbeschrijfelijke armoede biedt natuurlijk wel weer een ideaal klimaat voor hulpverleners en weldoeners. Hoe zouden we anders het schuldgevoel over ons eigen koloniaal verleden moeten afkopen?

Ach, en is het ook niet prachtig om goed te doen? In modieuze termen hebben we hier toch een mooi voorbeeld van een win-winsituatie: wij zijn van ons schuldge­voel af, de hulpverleningsorganisaties geven een belangrijke bijdrage aan het ver­min­deren van de werkloosheid hier en met het geld dat overblijft van de organisa­tie, wordt voor veel mensen daar de ellende toch echt minder.

Sinds die kernproeven heb ik alleen wél weer het zeurderige gevoel dat we met onze ontwikkelingshulp bezig geweest zijn een wapenwedloop te subsidiëren. En bepaald niet alleen in India.

Zijn we langzamerhand niet toe aan een nieuwe vorm van kolonialisme: gewapen­der­hand welvaart bréngen in plaats van hálen, zoals vroeger?

 

[mei 1998]