Door op 2 februari 1995

BITTER

Hadden we de ramp, althans de dreiging ervan, nu eens een keer onder handbereik, kon ik er niet onbekommerd van genieten. Iedere keer als ik de onafzienbare watervlakten zag, wist ik half bewust dat het niet kon blijven duren, het gevoel van eendrachtige samenwerking, het nationale gevoel van even de schouders eronder. Ondanks de opluchting van de evacués die werden geïnterviewd, zag ik bij wijze van spreken aan de einder het gezeik opdoemen. Zoiets tempert je vreugde over het besef dat je zelf een meter of wat boven N.A.P. woont.

 

Je hoopt dat ie niet komt, tegen beter weten in, en dan komt ie tóch: de kater. Het is de overheid die het weer helemaal verkeerd heeft gedaan. Eerst dacht ik nog dat de milieubeweging de enige zondebok zou zijn, maar dat was natuurlijk naïef: die is even leuk om je eerste ongenoegen op af te reageren, maar als je door Rinnooy Kan en zijn aanhang bewust gemaakt wordt van de geleden schade, dan heb je aan de milieubeweging niet zoveel, want die heeft geen geld, dan kom je vanzelf bij de ver­ma­ledijde overheid terecht.

Het is verdomme altijd hetzelfde: als het de ondernemers goed gaat, weten ze niet hoeveel geld ze aan belastingadviseurs en advocaten moeten uitgeven om het geld uit de handen van de fiscus te houden, maar d’r hoeft maar dát tegen te zitten, of de overheid kan bijspringen met subsidies of wat voor andere financiële verlichting ook.

Je hand ophouden is dan wel weer gemakkelijk.

Het is wel bitter: als, zeg voor het gemak maar: links gewag maakt van maatschap­pelijke verantwoordelijkheid voor de kansarmen in de samenleving, dan lopen de Kammingaatjes en de Rinnooy Kannen te hoop om te roepen dat het schande is dat al die mensen de overheid tot last zijn, maar diezelfde overheid is volgens de heren opeens wel verantwoordelijk voor de vage omzetschade die onze midden­stand geleden zou hebben. En weer genoeg advocaten bij de hand die een passende zin in het wetboek weten te vinden, zoals getuigen van Jehova altijd een passende zin uit de bijbel toveren. Is dáár niks tegen te doen, tegen dat soort advocaten, die aasgieren van de nieuwe samenleving?

Maar voordat ik me helemaal laat gaan, nog even over die omzetschade. Die zoge­naamde omzetschade is omzetverlies. Tegenover een verlies staat altijd ergens winst. Je hoeft geen ondernemer te zijn om zo’n wijsheid te kunnen debiteren, of er een beursmakelaar voor te laten getuigen. De ondernemers die hun omzet zagen exploderen, de bakker van Rosmalen bij het Autotron, de veetransporteur, de bak­kie­verhuurder, noem maar op, die hoor je niet. De OW-ers. Die hebben een geeltje op de giro gedaan en de boekhouder gebeld om de rest van de winst meteen naar Luxemburg te sluizen.

[februari 1995]