Door op 27 augustus 1993

VIJF

Vijf dagen hadden we nodig om het Verenigd Koninkrijk te verslaan, wat zeg ik, te verpletteren. Sinds Chatham hebben we de Engelsen niet zo’n gevoelige nederlaag toegebracht, of het moet met voetbal geweest zijn, maar daar weet ik niet zo veel van.

Sprak ik in november nog over een wedstrijd in naastenliefde toen iedereen zich verdrong om publiekelijk te verklaren dat Aad Kosto zo’n schandelijk toelatings­beleid voorstond en dat er meer asielzoekers moesten worden toegelaten, nu hebben we ons in één klap van alle blaam gezuiverd:

Amper heeft premier Major zijn volk laten zien waartoe meegevoel en naastenliefde de mensheid kunnen brengen of Nederland meldt de wereld eenvoudig dat het wel vijfmaal zoveel gewonde en zieke slachtoffertjes uit Sarajevo wil laten komen als Major. Je gelooft je oren niet.

Het is toch te dol voor woorden: we laten met zijn allen toe dat Sarajevo stelsel­ma­tig wordt uitgehongerd – middeleeuwse toestanden, in alle opzichten – en proberen ons nu met een paar cosmetische ingrepen van de goeie kant te laten zien. In één opzicht is Nederland nog met de beide benen op de grond: geheel volgens zuinige Hollandse traditie sturen we niet meteen een vliegtuig om de toegezegde vijf patiën­ten op te halen, maar wachten we tot de VN besloten zal hebben welke vijf van de uitverkoren 41 (!) naar Nederland mogen. Je zal er maar voor niks op het vliegveld van Sarajevo staan met je vliegtuig, hè. Nee, we gooien ons geld niet over de balk.

Met een half oor luisterend naar de autoradio hoorde ik een medisch specialist tegen een journalist beweren dat hij ruimhartig zijn financiële zorgen opzij zou zet­ten als hij zo’n ongelukkige Sarajeef zou mogen redden, waarna een andere journa­list in een andere hoek van dit land de medisch directeur van een ziekenhuis liet zeggen dat hij er natuurlijk op humanitaire gronden helemaal achter stond, maar dat hij toch geen beslissing kon nemen voordat meer duidelijkheid door de overheid zou zijn verschaft over hoe de financiën dan wel geregeld zouden worden.

Hoewel ik met een zekere opluchting onlangs professor Galjaard hoorde opmerken dat we ons als individu nooit mogen laten opdringen dat wij in onze comfortabele westerse samenleving medeschuldig zijn aan al het leed in de wereld, kan ik het toch soms niet laten om na te denken over een alternatief voor de zogenaamde vreed­zame oplossing waar Lord Owen nu al zo lang aan zegt te werken. Beter dan ooit begrijp ik wat vrijwilligers uit alle delen van de wereld destijds bewogen moet hebben om af te reizen naar Spanje en mee te vechten in een oorlog die de hunne niet was.

Maar wat klets ik? Nu hebben we gelukkig de VN die de Serviërs krachtdadig zal terecht wijzen en intussen redden wij misschien wel vijf zieke of gewonde Sara­je­ven.

 

[augustus 1993]