Door op 29 november 1995

SOLIDAIR

Mijn grootouders van moederszijde mogen gerust tot het rode nest gerekend worden, zelfs als je de verhalen van mijn moeder ontdoet van de kleur die liefde voor je ouders eraan geeft. Grootvader, toen timmermansknecht, sloot zich eind negentiende eeuw aan bij de arbeidersbeweging. Hij werd actief in de plaatselijke Werkmansvereeniging, in de timmerliedenbond en later in de SDAP. Voordat die activiteiten hem geheel in beslag namen, zag hij kans voor zijn gezin een huis te bouwen, met een voor die tijd in arbeiderskringen ongekende ruimte. Daarom kon ook alles: vaak logés en vergaderingen aan huis. Het ging goed. Hard werken was het, maar het bracht de familie vooruit.

Het leven was nog tamelijk overzichtelijk, toen, in Purmerend. Het speelde zich af binnen de stadsgracht. Daarbuiten had je de polders, Waterland, de boeren. De watersnood van 1916 was doorstaan, de wereld was nog groot, want alles was ver weg.

Het kapitaal, en meer in het bijzonder de macht van de kapitalisten diende bestreden. Dat bleef overeind, al waren de schrijnendste tegenstellingen op lokale schaal inmiddels verdwenen. Zelfs begon de macht van de arbeiders zich te manifesteren in de gemeenteraad. De idealen kwamen op een hoger plan. Veel idealen lagen nu buiten de stad, in de verre wereld. In dat opzicht won de Internationale aan betekenis.

In alle verhalen uit die tijd speelt grote solidariteit. De saamhorigheid, wat gewoon Nederlands is voor solidariteit, beperkte zich alleen wel tot de eigen soort. Waar je bij hoorde was toen overzichtelijker dan nu: buiten de eigen soort vielen zowat alle roomschen, de meeste protestanten, zeker de christelijken, en de middenstand, voor zover die niet al onder de andere groepen viel, wat vaak wel het geval was.

Opvallend genoeg viel ook een groep buiten de saamhorigheid voor wie de strijd altijd gevoerd was: de uitgebuite klasse van bezitlozen. Op de arme sloebers die de boot van de arbeidersontwikkeling en de betere maatschappelijke posities hadden gemist, werd met een zekere minachting neergekeken. Buren die tot deze sociale onderklasse hoorden, vaak ongeschoolden met grote gezinnen en drankproblemen, werden natuurlijk wel geholpen. Dat hoorde nu eenmaal zo, maar de hulp die werd verleend, leek sterk op de traditionele liefdadigheid.

Blijkbaar werkte het vroeger niet anders dan nu: naarmate de eigen situatie verbetert, neemt de aandacht voor de achterblijvers af.

Laten we daarom tenminste erop toezien dat de overheid de zorg voor die achterblijvers verleent. We kunnen het onszelf niet eens toevertrouwen, laat staan de markt…