Door op 21 oktober 1992

PVDA-HUIS

De zomervakantie van 1992 werd in onze straat eind augustus afgesloten met een buurtfeest. Toen de gezamenlijke activiteiten – barbecue, drank, dansje – ons, bewoners, tegen het eind ook echt wat dichter bij elkaar gebracht had, werd mij gevraagd waar ik dan wel woonde.

Na mijn uitleg viel het muntje en klonk het verbaasd: Oh, dat PvdA-huis. Waarop ik met de vraag zat wat daarmee bedoeld werd. Het begrip PvdA-huis was gauw verklaard: de raambiljetten tijdens de verkiezingen hadden daarvoor gezorgd. Het uitleggen van de verbazing over de combinatie kostte meer moeite. Het kwam er eigenlijk op neer dat de vragensteller vond dat iemand die in een groot huis woont, niet kan stemmen op de PvdA. Ik moest niet vragen waarom, het kón gewoon niet.

Ik vind dat zorgelijk. Ik kan daar zelfs lelijk over tobben.

Is het gewoon afgunst? Als het zó simpel is, dan kunnen we stemmenwinst voor de PvdA wel op onze buik schrijven. En dan is het nog mijn schuld ook: had ik maar geen raambiljetten moeten hangen. Nog wel bijna de grootste die er te krijgen waren…

Is het gewoon Hollands? Je begint wat meer dan een ander met het koppie boven het maaiveld te komen, je valt op en meteen: tsjak, koppie d’r af. Is dat het? Of is de redenering: iemand van de PvdA die pleit voor een rechtvaardiger verde­ling van kennis, macht en inkomen, kan dus niet meer hebben dan een ander?

Gaan we even terug in de tijd. De arbeidersbeweging streed voor een beter lot: een menswaardig bestaan, behoorlijke beloning en nog een handvol elementaire dingen, die iedereen nu normaal vindt. De strijd wierp vruchten af: de schrijnende armoede werd allengs minder en de arbeiders verwierven politieke invloed en later zelfs regeringsdeelname. Natuurlijk kwamen er ook steeds meer arbeiders die het zo goed kregen dat ze zich konden veroorloven waar hun ouders alleen maar van konden dromen. Eigen auto, eigen huis, goede opleiding voor de kinderen, allemaal dingen die voorheen voor een arbeider niet waren weggelegd. Allemaal dingen ook die iedereen begeert, al was het maar diep in zijn hart.

Zou de PvdA dan een partij moeten zijn van en voor louter bezitlozen? De PvdA bestaat nu eenmaal voor een belangrijk deel uit mensen die na generaties uit het dal van de vorige eeuw omhoog gekropen zijn en nu niet meer ieder dubbeltje hoeven om te draaien. Als dat de partij het recht ontnemen zou om een betere wereld te wensen voor mensen die in het dal zijn achtergebleven, of voor de arme donders in de inmiddels ontdekte dalen verder weg, dan is de samenleving zieker dan ik dacht.

[oktober 1992]